Ik maak zinnen

Gele klas:
Lira:  In het weekend ga ik naar Parijs.
Ik slaap in een viersterrenhotel in Montmartre.
We gaan naar Champs Elysées, Notre Dame en de Catacomben van Parijs.
We vertrekken vrijdag. We komen zondag terug.
Het is leuk!
Alicia: Zaterdag is er een buurtfeest. Isidore is op het feest. Isidore woont in mijn buurt. Zondag is er dag zonder auto’s. Achille: Zaterdag en zondag is het druivenfeest.
Elisa: Ik heb een bol. In de bol zit zonnestelsel met de planeten.
De bol is van glas.

Oranje klas:
Félix: Vrijdag heb ik een extra voetbaltraining met Solal.
Ik heb een extra voetbaltraining met Felix en Solal.
Luna: In het weekend ga ik naar Sunparcs met de familie Lootvoet Sunparcs is een waterpark. We slapen daar.
Waar is het? Het is in België. Niet in Brussel.
Is het in Vlaanderen of Wallonië? Ik weet het niet meer.

Gele klas:
Ik ben naar Italië in Calabrië gegaan.
Achille slaapt in een viersterrenhotel.
Ik ben naar het Zuiden van Frankrijk gegaan.
Het was een domein met veel huizen, zwembad, pony’s, …
Een pony heet Garance.
Ik heb met mijn ouders twee weken in een huis geslapen.
Het domein is van een vriendin van mijn vader.
Heb jij paard gereden? Nee.
Ik ben naar Roemenië en Frankrijk gegaan.
In Frankrijk heb ik op een camping geslapen.
In Roemenië heb ik bij mijn grootouders geslapen.
Ik ben naar het Zuiden van Frankrijk gegaan met mijn familie.
We logeerden in een groot huis met een zwembad.
Wij hebben een pingpongtornooi gespeeld.
Ik ben niet gewonnen. Ik ben verloren.
Ik heb op Fortnite iemand ontmoet die Nederlands spreken.
Ik leer zo Nederlands. Dat is cool!
Noorden
Zuiden
Westen
Oosten

Ik ben naar Frankrijk en Spanje gegaan.
We rijden twee dagen met de auto.

Hieronder staan de zinnen van het schooljaar 2021-2022

Tijdens het oefenen maken we goede zinnen

Ik hou van mijn nieuw schrift.
Binnen drie dagen is het mijn verjaardag.
Ik ga een boek maken.
Ik speel graag weerwolven.
De nieuwe computer van Katrien is mooi.
We doen een uitstap naar de universiteit ULB.
Ik ben blij met mijn werk voor Nederlands.
Wij sorteren de boeken van Nederlands.
Wij zijn bijna klaar met onze spaarpot.
Ik vind de sneeuwkrant leuk.
Ik ga de verjaardag van mijn vader vieren.
Wij doen chemie in de ULB.
Wij hebben een brief voor Matei geschreven.
Een grote muis speelt met een kleine olifant.
We bouwen een huis met Jengablokken.
Mijn moeder zegt: “Aan tafel iedereen!”
Mijn broer fluistert de getallen in mijn oor.
Ik drink limonade.
Ik ben niet ziek omdat ik cool ben.
Ik lees De Griezels.
Morgen lezen jullie een boek.
De hele week moeten we ons mondmasker dragen.
Katrien geeft ons een nieuw schrift.
Ik schrijf mijn zin van de dag.
Het is vandaag 25 maart.
Léontine is twaalf jaar.
Ik denk na over mijn zin van de dag.
Vanavond ga ik klimmen met Emma en Luna.
Mijn mama heeft een operatie.
Ik heb geen idee voor mijn zin van de dag.
Ik ben ongeduldig voor ons nieuw schrift.
Vandaag presenteer ik mijn onderzoek.
Ik ben blij omdat ik leef.
Ik ben blij omdat ik met vrienden op de bus ga.
Het is mijn favoriet boek.
Ik maak een strip in het Nederlands.
Ik heb een kat, maar ik wil twee katten hebben!
Ik woon in een wereld met alleen maar vakantie.
Ik draag mijn zus op mijn rug en mijn broer op mijn schouders.
Elisa lacht om een mop die Lira vertelt.
De framboos is lekker maar de spinazie is niet lekker.
Ik werk mijn puzzel af.
Vandaag zijn Zoé en Matei afwezig: ze zijn ziek.
Vanavond gaat mijn broer tv kijken.
Met mijn grootmoeder praat ik veel Nederlands om te oefenen.
Mijn grootmoeder is Nederlandstalig.
Vandaag is het mijn verjaardag. Ik ben jarig.
Jullie hebben nieuwe woordkaartjes.
Ik zit tussen Marius en Alice.
Het is warm.
Ik ben verdrietig omdat ik honger heb.
Ik heb geen Nintendo Switch.
Vandaag ben ik te laat.

Gele klas:

Mijn verjaardag is op 11 februari.

Ik hou van buiten werken met de sneeuwkrant.

Vandaag presenteer ik mijn onderzoek over Charles Darwin.

Ik ben 11 jaar.

Ik heb geen idee voor mijn zin van de dag.

Mijn sushi eet mij op. Waarom?

Een sushi kijkt naar mij, eet mij, zegt hij!

Ik draag mijn zus op mijn rug en mijn broer op mijn schouder.

Mijn potlood is niet leuk.

Ik hou van zomer. Wij spelen voetbal😊

De man is verstopt met zijn zonnebril en zijn hoed.

Isidore eet sushi.

Ik ben blij omdat mijn onderzoek met Elisa en Lou over de vogel goed gaat.

Mijn broer de olifant slaapt thuis.

De zwarte draak tekent een vulkaan.

Een gekke beer en een gek konijn spelen.

Ik hou van werken aan mijn meesterwerk.

De dolfijn slaapt in het water.
Toch is hij niet moe.

Binnen acht dagen is het mijn verjaardag.

De kat leest een manga.

Een konijn maakt een kasteel van zand.

Oranje klas:

Lira en ik tekenen 4 pinguïns.

’s Morgens eet ik een ei en een boterham.

‘s Avonds kijk ik naar een film.

Ik leer een rubic’s cube maken.

Ik heb een minischrift met glitter, regenboog en een eenhoorn.
Ik weet niet welke zin ik ga schrijven.

Vandaag hebben wij een nieuw schrift.

De dieren werken met mijn zus.

De blauwe vogel speelt.

——————————————-

De koe is kwaad.

Ik heb een fiets.

Jullie maken een grote boekentas.

Hij heeft een groene stift.

Maak een zin.

Mijn potlood is nieuw.

Ze heeft een nieuwe oranje stift.

Jij hebt een grijze boekentas.

Het is een groot dier.

Wij houden van zwart.

Jullie hebben een grijze boekentas.

Mijn potlood is klein.

Ze houden van paarden en honden.

Ze ziet een zwart konijn.

Mijn nieuwe zin is cool.

Ik fluister een vraag.

Ik teken een regenboog.

Mijn haar is rood.

Schrijf je met stift?
Nee, ik schrijf met grijs potlood!

september:
Jij hebt een aap.
Ik ben gevallen met mijn fiets. Mijn fiets is kapot.
Ik speel Monopoly met mijn broer, mijn zus en mijn vader.
Ik vertrek naar Ierland.
Griet doet spelletjes aan zee.
De kikker springt van plezier.
Matilda gaat naar het huis van mijn broer.
Thomas is blij in de speeltijd.
Donderdag ga ik naar de voetbal.
De vis is op vakantie geweest.
Mijn kleine hond heet Tosca.
Veerle leest een boek.
Dries de vis is op vakantie geweest in Zwitserland en Canada.
Ik ben naar school gefietst.
Jij leest een Nederlandse dialoog.
Wendy en Marion lopen in Frankrijk.
Maak een Nederlandse zin.
Mette leert de kleuren.
Nico en Sarah werken in een Nederlands restaurant.
Mark en Carlo springen op de trampoline.
Lien en Anneke spelen in de pauze.
Ik ga in de pauze met mijn broer spelen.
Ik leer de dialoog in het Nederlands.
Bas fluistert een antwoord. Het is goed.
Mijn broer tekent een paard.
Ik ga naar huis.
De hamster is naar Walibi geweest.
De boekentas is mooi.
Dorien, Franky, Steven en Nick werken in groep.
Mijn broer is in Nederland.
Ik was aan zee in het Noorden.
Ik spring met mijn broer op de trampoline.
Mijn broer heeft 78 trampolines.
Lotte en Tineke spelen een dialoog.
We spelen spelletjes aan zee.
Hoe oud ben jij?
Floris denkt na op de trampoline.
Ik luister naar Alex.
Kwinten en Ilse lopen in Frankrijk.
Marnick en Souad zijn naar Walibi geweest.

Vul iets in bij de haakjes:
Mijn meesterwerk gaat over (…)
De koe is (…) jaar.
Flip de vis spreekt met (…)
Ik ben (…) jaar oud.
Jeremy en Freek zijn (…) jaar.
Mijn naam is (…), ik ben (…) jaar.